Accredited Investor? We Have a Deal Available Right Now! Click Here to Schedule a Call and Get Full Access

Over het rechtspersoonlijk publiciteitssysteem – Corporate Finance Lab



Het uitgangspunt in het gemeen vermogensrecht is dat een rechtshandeling in de regel tegenwerpelijk is aan derden louter door haar bestaan. De draagwijdte daarvan moet niet worden overschat. Derden moeten rekening houden met de goederenrechtelijke vermogenstoestand van hun tegenpartij zoals die volgt uit de betrokken rechtshandeling. Derden zijn uiteraard niet gehouden tot de verbintenissen volgend uit de rechtshandeling.

Naast de overdracht of vestiging van zakelijke rechten is tegenwerpelijkheid belangrijk voor twee andere vraagstukken: de bevoegdheid van vertegenwoordigers en de inhoud van onlichamelijke rechter zoals een aandeel. Grenzen aan de bevoegdheid van een vertegenwoordiger zijn in principe tegenwerpelijk aan derde. De inhoud van onlichamelijke rechten (bv. een schuldvordering op naam, een aandeel in een maatschap) heeft in beginsel ook zakelijke werking, wat betekent dat het tegenwerpelijk is aan derden.

Tegenwerpelijkheidsregels leggen een onderzoekslast op

In de praktijk betekent dit dat derden die zekerheid willen, de last dragen om een legitimatie te vragen van of te verifiëren bij de opdrachtgever (bij vertegenwoordiging), de schuldenaar (bij een schuldvordering op naam) of de emittent (bij aandelen). Een regel van tegenwerpelijkheid is daarmee een gedragsregel: het legt een last op om een bepaalde controle te doen. 

Voor bepaalde rechtshandelingen gelden voorwaarden voor de tegenwerpelijkheid aan derden te goeder trouw. Zo is de overdracht van onroerende goederen slechts tegenwerpelijk na overschrijving van de akte bij de hypotheekbewaarder (art. 3.30 BW). Art. 2:18 WVV, een omzetting van de Eerste Richtlijn,  heeft een gelijkaardige regeling voor de tegenwerpelijkheid van de rechtspersoon en akten van rechtspersonen. Het systeem is als volgt:

  • De stukken of feiten die moeten worden openbaar gemaakt, kunnen aan derden slechts worden tegengeworpen vanaf de dag van neerlegging ervan of, indien zij volgens de voorschriften van dit hoofdstuk ook moeten worden bekendgemaakt, vanaf de dag van bekendmaking ervan in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad.
  • Het gebrek aan openbaarmaking heeft geen invloed op de tegenwerpelijkheid indien de rechtspersoon aantoont dat de betrokken derden er reeds kennis van hadden.
  • Het gebrek aan openbaarmaking belet uiteraard niet dat derden zich kunnen beroepen op de betrokken stukken.
  • Bekendgemaakte stukken met betrekking tot handelingen verricht voor de zestiende dag volgend op de bekendmaking kunnen niet worden tegengeworpen aan derden die aantonen dat zij er onmogelijk kennis van hadden kunnen hebben.

Bekendmaking is een bijkomende voorwaarde voor tegenwerpelijkheid

De niet-openbaarmaking zorgt er enkel voor dat de externe gevolgen van de betrokken handeling of feiten niet aan de derden kunnen worden tegenworpen. Het is in de eerste plaats geschreven met het oog op de vertegenwoordiging van de rechtspersoon.

Zie Overweging 8 van codificatie-Richtlijn (EU) 2017/1132: “De openbaarmaking moet derden in de gelegenheid stellen kennis te nemen van de voornaamste akten van een vennootschap en van bepaalde gegevens die haar betreffen, met name de identiteit van de personen die de bevoegdheid hebben haar te verbinden.”

De basisregel van het gemeen vertegenwoordigingsrecht is, zoals gezegd, dat grenzen aan de bevoegdheid van de vertegenwoordiger tegenwerpelijk zijn aan derden die met de vertegenwoordiger handelen. Ze kunnen zich van het bestaan van en de grenzen aan de bevoegdheid vergewissen door een legitimatie te vragen. Het rechtspersoonlijk publiciteitssysteem vervangt de verificatie van een legitimatie door de verificatie van het vennootschapsdossier of de BBS. In die zin is de openbaarmaking een bijkomende voorwaarde voor tegenwerpelijkheid: de bescherming die de opdrachtgever in het gemeen vertegenwoordigingsrecht zonder meer krijgt, veronderstelt bij rechtspersonen bijkomende publiciteit. De verschuiving van de last die aan derden wordt opgelegd verschuift naar de verificatie van een register. Dat kan moeilijk anders bij een vennootschap: een verificatie door de vennootschap zelf, zou altijd een vertegenwoordigingshandeling zijn die opnieuw legitimatievragen zou doen rijzen, waarbij nooit de rechtspersoon zelf nooit finaal aan de telefoon komt anders dan middels een vertegenwoordiger. Een register zorgt ervoor dat zulke probatio diabolica niet nodig is.

Een ander toepassingsgeval betreft de tegenwerpelijkheid van statutaire bepalingen (bv. overdrachtsbeperkingen of winstverdelingsregels) die de positie van een verkrijger van aandelen kunnen beïnvloeden. In het gemeen recht – denk aan de maatschap – geldt ls uitgangspunt dat deze afspraken in de regel tegenwerpelijk zijn aan rechtsverkrijgers; deze moeten maar de statuten verifiëren. In het rechtspersoonlijk publiciteitssysteem kunnen ze derden te goeder trouw deze afspraken negeren als ze niet werden gepubliceerd.

Bekendmaking is een geen voorwaarde voor bijkomende tegenwerpelijkheid

De derde draagt de last om de rechtspersoonlijke publiciteit te verifiëren indien hij met de vertegenwoordiger van een rechtspersoon handelt of in andere gevallen dat hij beseft dat er in de statuten bepalingen kunnen staan die hem kunnen aanbelangen. Buiten die gevallen creëert de publiciteit geen ‘constructive knowledge’. Derden worden niet in het algemeen geacht de Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad op te volgen – wat, uiteraard ook fictioneel, wel het geval is voor het corpus van het Staatsblad – laat staan om alle vennootschapsdossiers te checken. Ook worden derden die met een vennootschap in contact treden niet geacht te zoeken naar bepalingen die normaal geen plaats hebben in statuten, zoals bv. algemene contractsvoorwaarden. Openbaarmaking is dan ook geen voorwaarde voor bijkomende tegenwerpelijkheid. Bepalingen die in het gemeen recht zonder publicatie niet tegenwerpelijk zijn aan derden, worden het evenmin als ze worden gepubliceerd conform het WVV.

Een illustratie daarvan biedt Cass. 5 mei 1976, AC 1976, 994, waarbij een bediende werd ontslagen wegens dringende reden omdat hij een aan zijn werkgever concurrerende vennootschap had opgericht en de bediende zonder succes inriep dat de termijn verstreken was omdat de werkgever geacht werd op de hoogte te zijn van de vennootschap vanaf publicatie van de oprichtingsakte: “Overwegende dat uit de regel dat, door de bekendmaking van de uittreksels van de akten van de handelsvennootschappen in het Belgisch Staatsblad, die akten kunnen worden ingeroepen tegen derden en dat de derden de gevolgen van het bestaan van genoemde akten moeten aanvaarden, niet volgt dat door die bekendmaking een wettelijk vermoeden ontstaat waardoor men zou moeten oordelen dat alle derden op de hoogte zijn van die bekendmaking en dat, ten deze, verweerster, zoals bepaald bij artikel 18 van de gecoördineerde wetten op de arbeidsovereenkomst voor bedienden op de hoogte zou zijn geweest van de fout die eiser heeft begaan door deel te nemen aan de akte van oprichting van de concurrerende vennootschap”. Hoewel betwist in de rechtsleer, is de oplossing van het Hof van Cassatie de enig redelijke (zie daarover M. Van Gils, “Derdentegenwerpelijkheid van akten van een NV”, TRV 2004, 710 e.v. die zich hierbij niet aansluit). Zou men werkelijk van werkgevers kunnen verwachten dat ze dagelijks checken of er geen concurrerende vennootschap is opgericht?

Dit wijst ook de weg bij de vraag wie de derde is die zich op de niet-openbaarmaking kan beroepen. De derde aan wie een publicatie tegenwerpelijk is, is ook de derde die zich kan beroepen op de niet-bekendmaking ervan. In een arrest van 2 september 2016 bevestigde het Hof van Cassatie de klassieke leer, zoals die reeds door professor Ronse werd verdedigd (J. Ronse, De vennootschapswetgeving 1973, Gent, 1973, 22 e.v.; zie anders D. De Marez, “Een derde is een derde”, TRV 2005, 537 e.v. met als argument dat de Eerste Richtlijn geen beperkte kring van derden zou toestaan):

“Derden in de zin van deze wetsbepaling zijn zij die met de vennootschap wegens haar bestaan gehandeld hebben. Deze wetsbepaling beschermt immers de derden die met de vennootschap of met haar organen plegen te handelen en voor wie de openbaar te maken akten om die reden relevant zijn. Derden die op de vennootschap een vordering uit onrechtmatige daad of uit kracht van de wet hebben, zijn geen door deze bepaling beschermde derden.”

Een voormalige vennoot van een VOF wiens uittreding ten onrechte niet was gepubliceerd, kan dan ook niet worden aangesproken voor bedrijfsvoorheffing die verschuldigd werd na zijn uittreding. Een contractuele schuldeiser van de VOF zou daarentegen nog wel een beroep kunnen doen op de hoofdelijke aansprakelijkheid. Die eindigt voor nieuwe schulden in principe door de uittreding, maar een contractuele schuldeiser hoeft zich bij niet-openbaarmaking de uittreding niet te laten tegenwerpen.

De regels inzake niet-tegenwerpelijkheid beschermen dan ook het rechtmatig vertrouwen van de vrijwillige schuldeisers van de rechtspersoon. Zij hebben theoretisch de mogelijkheid om het publiciteitssysteem te verifiëren en hun gedrag daarop af te stemmen, bv. niet-handelen met een vertegenwoordiger omdat zijn bevoegdheid niet langer actueel is of wordt overschreden, bv. geen krediet verlenen aan een VOF omdat de kredietwaardige vennoot intussen is uitgetreden.

Onvrijwillige schuldeisers (bv. slachtoffer van een onrechtmatige daad, fiscus, RSZ) hebben per definitie niet de mogelijkheid om hun blootstelling vooraf af te stemmen op de informatie die ze vinden i.v.m. de rechtspersoon. . Dat geldt toch voor het ontstaan van hun vordering; voor latere handelingen m.b.t. hun vordering (bv. ingebrekestelling of dagvaarding van een bestuurder) kan dat anders zijn. In zulke gevallen kunnen ook onvrijwillige schuldeisers een beschermde derde zijn (zie over het debat daarover M. Van Gils, “Derdentegenwerelijkheid van akten van een NV”, TRV 2004, 707).

De test is dan ook deze: had de betrokken schuldeiser theoretisch vooraf de publiciteit kunnen verifiëren en zou de lacuneuze, verkeerde of niet-actuele weergave daar realistisch gezien een invloed gehad kunnen hebben op zijn verhouding met de vennootschap? Bij een positief antwoord wordt de derde beschermd door de afwezigheid van publiciteit. Het is daarbij niet vereist dat de derde aantoont dat hij in concreto ook effectief de publiciteit heeft gecheckt of en afgegaan op publiciteit die verkeerd was.

Vennootschapsrechtelijke publiciteit heeft ‘positieve werking’

Overeenkomstig art. 2:19 WVV heeft de bekendmaking van de personen die als orgaan bevoegd zijn om de vennootschap te verbinden, tot gevolg dat onregelmatigheden in hun benoeming niet meer aan derden kunnen worden tegengeworpen, tenzij de vennootschap aantoont dat de derden daarvan kennis hadden.

Art. 2:19 WVV is een belangrijke grond van vertegenwoordigingsmacht zonder vertegenwoordigingsbevoegdheid. Deze regel ontslaat derden die met de vennootschap handelen van elke verdere onderzoekslast.

Wie voor de bekendmaking heeft ingestaan is niet relevant. Ook een bekendmaking door een onbevoegde persoon, zelfs te kwader trouw, volstaat (op voorwaarde uiteraard dat de betrokken derde te goeder trouw is).

De rechtspersoonlijke publiciteit creërt daarmee een register met ‘positieve werking’. Het laat derden niet enkel toe bepaalde handelingen te negeren bij niet-bekendmaking (zoals traditioneel wordt aangenomen bij de onroerende publiciteit), maar laat het laat hen ook toe abstractie te maken gebreken en nietigheden die intern tot onbevoegdheid leiden (wat traditioneel niet geldt voor onroerende publiciteit – zie wel Cassatie test positief op bescherming derde-hypotheekhouder te goeder trouw).

Voor andere aspecten dan de organen van vertegenwoordiging kent het systeem van de Eerste Richtlijn niet dit positieve effect. In praktijk wordt hetzelfde bereikt doordat heel ‘ondermijnende handelingen’ (bv. nietigheid of ontbinding van de vennootschap) enkel door een rechter kunnen worden uitgesproken, zonder retroactief effect (ex nunc). Vgl. in het gemeen privaatrecht: Nietigheid in het Ondernemingsrecht. Derden te goeder trouw kunnen daardoor ook blind erop vertrouwen dat als de nietigheid of ontbinding niet werd gepubliceerd, ze die ook mogen negeren.

Deze tekst is gebaseerd op Beginselen van Organisatierecht, cursus gebruikt in de Master vennootschapsrecht.

Joeri Vananroye




Source link

Related Articles

Article