Accredited Investor? We Have a Deal Available Right Now! Click Here to Schedule a Call and Get Full Access

niet ‘back to the future’ maar ‘forward to the past’? – Corporate Finance Lab



Een post door gastblogger Jeroen Delvoie (VUB)

In hun bijdrage “SOS voor een democratisch aansprakelijkheidsrecht” in de Juristenkrant van 10 mei 2023 zijn Ludo Cornelis en Régine Feltkamp kritisch voor Boek 6 B.W. dat momenteel in de Kamer wordt behandeld. Ik juich hun initiatief toe (ook al ben ik het niet eens met de analyse), want uiteraard verdient het onderwerp een breed juridisch en maatschappelijk debat. Ook Corporate Finance Lab laat zich ter zake overigens niet onbetuigd (zie bv. hier en hier en hier). Ik kan de lezer enkel aanraden de kritische reeks van Cornelis en Feltkamp over Boek 6 verder te volgen via hun website Law Back on Track.

Maar op een bepaald moment moest ik me bij de lectuur van hun bijdrage toch even in de haren krabben. Ik licht dat graag toe.

Enerzijds wijzen de auteurs op de sterk veranderde samenlevingscontext sinds 1804. Vanaf medio 20e eeuw leidde de democratische omwenteling tot een politieke aardverschuiving, zo luidt hun analyse. Boek 6 B.W. is (net zoals de reeds aangenomen boeken) volgens Cornelis en Feltkamp nog te zeer schatplichtig aan de 19e eeuw en dus aan een “voorbijgestreefd politiek regime”. Voor wie deze auteurs volgt, klinkt dat bekend in de oren.

Maar vervolgens blijkt een voorname steen des aanstoots de gelijkstelling van private en publieke rechtspersonen voor de buitencontractuele aansprakelijkheid te zijn (art. 6.5 van het ontwerp). Ten onrechte “menen de ontwerpers dat private en publieke rechtspersonen zich in dezelfde feitelijke omstandigheden bevinden, wat de toepassing van identieke aansprakelijkheidsregels zou verantwoorden”.  Volgens Cornelis en Feltkamp verkeren private en publieke rechtspersonen integendeel in sterk verschillende omstandigheden (behartiging van het algemeen belang vs. behartiging van eigenbelang), waardoor de toepassing van dezelfde aansprakelijkheidsregels met het gelijkheidsbeginsel strijdt. Vermoedelijk zijn deze auteurs voorstander van minder stringente aansprakelijkheidsregels voor overheden (al ontbreekt elk concreet alternatief in hun bijdrage, dus dat blijft nog even spannend).

Ik sta wat perplex door deze analyse, om (minstens) twee redenen.

Ten eerste, vanuit juridisch-technisch oogpunt, omdat Cornelis en Feltkamp hier de fout begaan waarvoor Cornelis in zijn standaardwerk uit 1989 zelf waarschuwde (L. Cornelis, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, 1989, p. 207-208). In dat boek pleitte hij, tussen haakjes, voor onverkorte en integrale toepassing van de gewone buitencontractuele aansprakelijkheidsregels op de overheid:

“Hieruit volgt dat elk overheidsoptreden, elke overheidsbeslissing, elk overheidsverzuim door de rechter aan de artikelen 1382-1383 B.W. is te toetsen, zelfs wanneer die beslissing, dit optreden, dit verzuim stoelt op een zgn. discretionaire bevoegdheid” (p. 200).

Maar nog relevanter: het argument dat voor overheden een andere aansprakelijkheidsregel zou moeten gelden omdat zij zich in andere feitelijke omstandigheden bevinden, vond geen genade. Cornelis situeerde die feitelijke omstandigheden terecht op het niveau van de toepassing van de aansprakelijkheidsregel; met de toepasselijke regel zelf hadden zij geen uitstaans:

“De toepassing van het wettelijk foutbegrip op de overheid houdt vanzelfsprekend in dat bij de bepaling van de toepasselijke algemene zorgvuldigheidsnorm rekening wordt gehouden met de specifieke feitelijke omstandigheden waarin de overheid handelt. De “discretionaire” bevoegdheid waarover zij beschikt, het algemeen belang dat zij dient te behartigen…zijn feitelijke omstandigheden die bij de beoordeling (…) in aanmerking zijn te nemen. Zij bepalen mede het feitelijke kader, waarin de normaal voorzichtige overheid en redelijke overheid is te plaatsen ten einde te bepalen of zij al dan niet zoals de aangesproken overheid had gehandeld” (p. 208)

Maar dat is volgens Cornelis vreemd aan de vraag welke aansprakelijkheidsregel zelf van toepassing is: die is voor overheden identiek, en dat is goed zo. Dus ook geen marginale toetsing van overheidshandelen, of andere ongein.

Maar wat me nog meer verbaast, is dat elk historisch besef hier zoek lijkt. We hebben allen het recht van mening veranderen, maar niet om de geschiedenis herschrijven. Ik citeer opnieuw uit Cornelis’ eigen werk, over de geschiedenis van de overheidsaansprakelijkheid:

“[het bleef] gedurende de negentiende eeuw onmogelijk de overheid te horen veroordelen wegens foutief aan burgers veroorzaakte schade. Er werd een onderscheid gemaakt tussen de overheid handelend als publieke rechtspersoon en de overheid optredend als particulier. Zich beroepend op het beginsel van de scheiding der machten, deinsde de rechterlijke macht ervoor terug de beslissingen of het optreden van de uitvoerende macht te beoordelen, wanneer de overheid als publieke rechtspersoon optrad” (p. 195).

Het was dus net in die (volgens de auteurs) vermaledijde 19e eeuw dat overheden omwille van hun publieke taak anders behandeld werden in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht (en zo goed als immuun waren). Pas vanaf medio 20e eeuw – het moment van politieke zonsopgang volgens Cornelis en Feltkamp – werden overheden gradueel gelijkgeschakeld.

Inspiratie voor de gelijke behandeling van publieke en private rechtspersonen in Boek 6, moeten we dus vermoedelijk eerder zoeken in de frappante rechtsevolutie die in dit domein plaatsvond in de tweede helft van de 20e eeuw – waaronder de overtuigende onderbouwing daarvan in gezaghebbende rechtsleer zoals het standaardwerk van Cornelis uit 1989 – dan in achterhaalde 19e-eeuwse inzichten.

Full disclosure: de auteur is lid van de expertencommissie die een ontwerp van Boek 6 voorbereidde.

Jeroen Delvoie
(VUB)

Schrijf nu in voor de ‘disputatio‘ op donderdag 1 juni 2023




Source link

Related Articles

Article