Zijn bestuurders van vennootschappen of verenigingen altijd of soms ondernemingen? Het Hof van Cassatie heeft zich reeds herhaaldelijk (zie hier en hier) over de vraag uitgesproken. Ook het Grondwettelijk Hof (zie hier) is reeds in het debat betrokken. Verdere ontwikkelingen in de rechtspraak vallen niet uit te sluiten.
In antwoord op een parlementaire vraag van volksvertegenwoordiger Melissa Depraetere, heeft nu ook de minister van Justitie enige bespiegelingen aan voormelde vraag gewijd (vraag nr. 1812, op het spoor gekomen via het onvermoeibare werk van dhr. Eric Beaucourt).
Wat de opportuniteitsvraag betreft (“is het wenselijk dat bestuurders ondernemingen zijn?”) lezen we het volgende in het antwoord van de minister van Justitie.
“De toepassing van het begrip onderneming op bestuurders van vennootschappen en verenigingen heeft een ongewenst effect. Bestuurders kunnen aldus dankzij de kwijtschelding bevrijd worden van alle schulden, ook van private aard. Het stelsel van het faillissement lijkt meer aantrekkelijk in bepaalde gevallen dan een collectieve schuldenregeling. Dit maakt een oneigenlijk gebruik uit van het faillissement.
Anderzijds is het ook zo dat personen waarvan het beroep bestaat in het leiden van een vennootschap of vereniging naar de maatstaven van het Wetboek van economisch recht een onderneming kunnen zijn. Het louter feit een mandaat uit te oefenen in een rechtspersoon volstaat niet om te kunnen gewagen van een “beroep”. De leden van de organen per se beschouwen als ondernemingen is moeilijk te verzoenen met het beginsel dat een orgaan zich niet persoonlijk verbindt voor de verbintenissen van de
rechtspersoon.België zou vrij alleen staan in de Europese Unie indien het Belgisch recht zou bepalen dat de bestuurder louter vanwege die hoedanigheid failliet kan worden verklaard.
De wetgever had kunnen tussenkomen in dit debat n.a.v. de recente omzetting van de Herstructureringsrichtlijn, maar heeft dit bewust niet gedaan. Zo blijft vooralsnog de rechtspraak aan zet.