Volgens het Hof van Cassatie moet de gedifferentieerde behandeling van schuldeisers functioneel zijn, d.w.z. afgestemd zijn op het behoud van de onderneming als economische entiteit, en niet disproportioneel zijn, wat door de rechter marginaal kan worden getoetst (Cass. 13 maart 2014, RW 2014-15, 226, m.n. A. Van Hoe; T.B.H., 2014, 696, m.n. R. Fransis). Dat een reorganisatieplan kan ingrijpen op de rechten van in de minderheid gestelde schuldeisers wordt finaal verantwoord door de met het reorganisatieplan nagestreefde doelstelling, m.n. de continuïteit van de onderneming. Andere motieven hebben geen plaats in dit kader, en begrenzen de bevoegdheid van de schuldenaar.
Maar wat met de schuldeisers? Is hun stemrecht gebonden aan vergelijkbare grenzen of kan dit stemrecht volledig naar eigen inzichten worden ingevuld? Een recent vonnis van de Ondernemingsrechtbank Henegouwen (afdeling Charleroi) is een primeur in dit verband (30 maart 2023, Q/21/00072).
Aan de orde was een reorganisatieplan dat voorzag in een volledige terugbetaling van de schuldeisers (m.u.v. interesten), over een periode van 5 jaar. Een eerder uitzonderlijk reorganisatieplan dus.
Een meerderheid van de schuldeisers stemde echter tegen het plan. Waarom? Omdat zij, zo stelt het vonnis, betere commerciële voorwaarden beoogden te bekomen in het kader van een onderliggende vastgoedrelatie met de schuldenaar. De negatieve stem over het reorganisatieplan werd gebruikt als hefboom in een commerciële discussie.
Kan dit? Mag dit? De rechtbank beantwoordt deze vragen negatief, op grond van volgende elementen:
- het reorganisatieplan voorziet in een volledige terugbetaling van de schuldeisers (m.u.v. interesten), over een periode van 5 jaar;
- de niet-homologatie van het reorganisatieplan zal mogelijks leiden tot het faillissement van de schuldenaar;
- een liquidatie in discontinuïteit zal niet leiden tot een betere situatie voor de schuldeisers dan wat hen wordt aangeboden in het reorganisatieplan;
- de negatieve stem over het reorganisatieplan maakt een bevoegdheidsafwending uit en zal schade toebrengen aan de schuldenaar en de totaliteit van de schuldeisers (zie hierna een uittreksel uit het vonnis)
Wat is de sanctie? De met rechtsmisbruik behepte negatieve stemmen worden buiten beschouwing gelaten, en het reorganisatieplan wordt gehomologeerd.
Geen enkel recht kan op willekeurige wijze worden uitgeoefend. Dit geldt des te meer wanneer een privaatrechtelijk rechtssubject de bevoegdheid verleend wordt om in te grijpen op de rechtspositie van een ander privaatrechtelijk rechtssubject (zie, W. van Gerven en S. Lierman, Algemeen Deel. Veertig jaar later, Mechelen, Kluwer, 2011, p. 404 e.v.).
De vrijheid van zowel de schuldenaar als de schuldeiser vindt zijn begrenzing in de met de procedure van gerechtelijke reorganisatie nagestreefde doelstelling. Uiteraard betekent dit niet dat een schuldeiser nooit tegen de goedkeuring van een plan kan stemmen. Wel betekent dit dat een negatieve stem die kennelijk is ingegeven door egoïstische motieven en kennelijk (disproportionele) schade zal toebrengen aan zowel de schuldenaar als andere schuldeisers, in de ban kan worden gedaan.
De link met het vennootschapsrecht is evident. Daar wordt de discussie over de aard van het stem-en beslissingsrecht (en het al dan niet doelgebonden karakter ervan) sinds oudsher gevoerd (zie, K. Geens en M. Wyckaert m.m.v. C. Clottens, S. De Dier en F. Parrein, Verenigingen en vennootschappen – De vennootschap, Mechelen, Kluwer, 2011, p. 262 e.v.).
Mogelijks kan de band tussen het vennootschapsrecht en het insolventierecht verwonderen. Minstens theoretisch kiezen aandeelhouders om samen aandeelhouder te worden, en kan aldus verwacht worden dat ze met elkaars belangen rekening houden (uiteraard is dat puur theorie in bv. beursgenoteerde vennootschappen). Hetzelfde is niet het geval voor schuldeisers. Zij kiezen in principe niet voor elkaar. Waarom moeten zij dan wel rekening houden met elkaars belangen? De m.i. correcte zienswijze is dat (ook) schuldeisers “in een bijzondere, door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding tot elkaar (…) staan en [zich] in zekere mate [moeten] richten naar elkaars belangen” (F. M. Verstijlen, De faillissementscurator, Deventer, W.E.J. Tjeenk Willink, 1998, 69). De intensiteit van deze rechtsverhouding kan variëren van quasi-onbestaande (wanneer de debiteur solide is) tot intenser, in de aanloop naar en tijdens formele insolventieprocedures (waarbij bv. opgemerkt kan worden dat de regels inzake de verdachte periode bij faillissement een concrete manifestatie zijn van die sluimerende rechtsband).
Aandeelhouders en schuldeisers zijn neven (nichten), geen wildvreemden. Fundamentele gedragsregels die de ene set verhoudingen regelen, zijn vroeg of laat ook relevant voor de andere set verhoudingen (zie J. Vananroye, Organisatierecht: werfbezoek aan een onvoltooide piramide, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 20, nr. 10: “Het is vruchtbaar om schuldeisers en aandeelhouders met elkaar in verband te brengen. Thema’s en inzichten uit het vennootschapsrecht kunnen profijtelijk wordentoegepast in het schuldeisersrecht, en vice versa.”).