Cass. 15 mei 2023, C.22.0415.F
In een eerdere blogpost heb ik bericht over de controverse die sinds de inwerkingtreding van Boek XX WER is ontstaan over de vraag of in een reorganisatieprocedure door collectief akkoord een schuldeiser gewaarborgd door een bijzonder voorrecht (zoals het voorrecht van de onbetaalde verhuurder) kan kwalificeren als een buitengewone schuldeiser in de opschorting. Die controverse is ontstaan door een gewijzigde formulering van de definitie “buitengewone schuldvorderingen in de opschorting”:
- De definitie van buitengewone schuldvorderingen in de opschorting onder het voormalige artikel 2, d) WCO luidde als volgt: “de schuldvorderingen in de opschorting die gewaarborgd zijn door een bijzonder voorrecht of een hypotheek en de schuldvorderingen van de schuldeisers-eigenaars” (eigen benadrukking).
- Het huidige artikel I.22, 14° WER definieert buitengewone schuldvorderingen in de opschorting als “de schuldvorderingen in de opschorting die gewaarborgd zijn op het ogenblik van de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, door een zakelijke zekerheid, en de schuldvorderingen van de schuldeisers-eigenaars” (eigen benadrukking).
De vraag rijst dus of het begrip “zakelijke zekerheid” in het WER óók de bijzondere voorrechten, zoals het voorrecht van de onbetaalde verhuurder (art. 20, 1° Hyp.W.), omvat.
De meningen in de doctrine daarover zijn verdeeld:
- Een minderheid van de doctrine meent dat een “zakelijke zekerheid” klassiek en dus ruim moet worden opgevat en bijgevolg ook de bijzondere voorrechten omvat (zie F. DE LEO, “Definiëring (buiten)gewone schuldvorderingen in de opschorting (of hoe het heden het verleden is)”, TBH 2019, 1211; A. ZENNER, Traité du droit de l’insolvabilité, Limal, Anthemis, 2019, 341-342; M.E. STORME en C. VAN DEN BROECK, “De gevolgen van een reorganistie- en faillissementsprocedure op de verhaalsmogelijkheden van de betrokken schuldeisers” in J. DERAMMELAERE (ed.), Ondernemingen in moeilijkheden, Antwerpen, Intersentia, 2019, 254). Deze auteurs baseren zich o.m. op het gebrek aan enige deugdelijke toelichting in de memorie van toelichting (zodat we niet anders kunnen dan concluderen dat de Belgische wetgever inhoudelijk niets wou wijzigen) en de gangbare betekenis van het begrip “zakelijke zekerheid”. Daarnaast heb ik destijds al gewezen op het nieuwe goederenrecht en de Europese Herstructureringsrichtlijn.
- Een ander (groter) deel van de doctrine concludeert dat het begrip “zakelijke zekerheid” geen bijzondere voorrechten omvat. Deze auteurs baseren zich o.m. op de vaststelling dat er in de nieuwe definitie niet meer expliciet melding wordt gemaakt van bijzondere voorrechten en dat een wettelijk gekregen zekerheid niet zomaar gelijk te stellen is met een conventionele zekerheid (zie bv. M. GREGOIRE, “Lecture conjointe des réformes relatives aux sûretés réelles mobilières et aux procédures collectives d’insolvabilité” in Le nouveau Livre XX du Code de droit économique consacré à l’insolvabilité des entreprises, Brussel, Bruylant, 2017, (69) 71; C. ALTER en Z. PLETICNKX, “La continuité des entreprises dans la réforme du droit de l’insolvabilité” in A. ZENNER (ed.), Le droit de l’insolvabilité : analyse panoramique de la réforme, Anthemis, Limal, 2018, 262; D. DE MAREZ en C. STRAGIER, Boek XX WER. Een commentaar bij het nieuwe insolventierecht, Brugge, die Keure, 2018, 205; S. JACMAIN en M. VANMEENEN, “La procédure de réorganisation judiciaire: something old, something new, something borrowed, something blue”, TBH 2018, (237) 239; I. VEROUGSTRAETE, Manuel de l’insolvabilité de l’entreprise, Luik, Kluwer, 2019, 25).
Vandaag kunnen we met enige voorzichtigheid stellen dat de meerderheid van de rechtspraak zich heeft aangesloten bij de eerste visie: ook schuldvorderingen gewaarborgd door bijzondere voorrechten zijn buitengewone schuldvorderingen in de opschorting. Zie specifiek in die zin over het voorrecht van de onbetaalde verhuurder: Orb. Brussel (Nl) 17 november 2022, TIBR 2023, RS-7 en Orb. Gent (afd. Gent) 15 september 2020, TIBR 2021, 52.
Het hof van beroep te Brussel (Fr) had op 8 mei 2020 in de context van een onbetaalde verhuurder echter anders geoordeeld (daarbij verwijzend naar de auteurs die de tweede visie onderschrijven). Tegen dit arrest werd cassatieberoep ingesteld.
De uitspraak volgde op 15 mei 2023. Daarbij heeft het Hof van Cassatie het hof van beroep te Brussel teruggefloten:
“En vertu de l’article I.22, 14°, du Code de droit économique, pour l’application du livre XX de ce code, les créances sursitaires extraordinaires sont les créances sursitaires garanties, au moment de l’ouverture de la réorganisation judiciaire, par une sûreté réelle et les créances des créanciers-propriétaires.
Le privilège du bailleur sur tout ce qui garnit la maison louée, établi par l’article 20, 1°, de la loi hypothécaire du 16 décembre 1851, est une sûreté réelle au sens de la disposition précitée.
Après avoir relevé que la demanderesse “est le bailleur du débiteur [et] fait état, à ce titre, d’un privilège sur tout ce qui garnit la chose louée”, l’arrêt, qui considère que “la modification actuelle de la notion de ‘créance sursitaire extraordinaire’ […] ne vise plus les créances garanties par un privilège spécial” et que “le bailleur, disposant d’un privilège spécial, […] ne bénéficie désormais plus de ce statut préférentiel et rejoint la catégorie des créanciers sursitaires ordinaires” en sorte que “la créance [de la demanderesse] ne peut être qualifiée de créance sursitaire extraordinaire”, viole l’article I.22,14°, précité.
Le moyen est fondé“
Het Hof van Cassatie bevestigt dus dat het voorrecht van de onbetaalde verhuurder uit art. 20, 1° Hyp.W. een “zakelijke zekerheid” is in de zin van art. I.22, 14° WER, zodat een houder van dat voorrecht kan kwalificeren als een buitengewone schuldeiser in de opschorting. Deze redenering geldt m.i. voor alle bijzondere voorrechten, en dus niet enkel voor het voorrecht van de onbetaalde verhuurder.
Ik merk op dat deze uitspraak van het Hof van Cassatie volledig in lijn ligt met de nieuwe definitie van “buitengewone schuldvorderingen in de opschorting” die te vinden is in het wetsontwerp tot omzetting van de Europese Herstructureringsrichtlijn dat op 25 mei 2023 werd aangenomen in de Kamer en in werking zal treden op 1 september 2023: “de schuldvorderingen in de opschorting die gewaarborgd zijn door een zakelijk zekerheidsrecht in de zin van artikel 3.3 van het Burgerlijk Wetboek en de schuldvorderingen die in dit boek als buitengewone schuldvorderingen worden gekwalificeerd” (waarbij artikel 3.3 BW een “zakelijk zekerheidsrecht” als volgt definieert: “de bijzondere voorrechten, het pand, de hypotheek en het retentierecht”).
De Memorie van Toelichting verduidelijkt daarover als volgt:
“in de bepaling onder 14°: het ontwerp herdefinieert wat de “buitengewone schuldvorderingen in de opschorting” zijn: Vroeger voorzag de wet in een gedetailleerde definitie van de buitengewone schuldvorderingen in de opschorting en van de bestemming van die schuldvorderingen in een procedure van gerechtelijke reorganisatie. De definitie leidde in de rechtspraak en rechtsleer tot onzekerheid, met name over de vraag of ook schuldvorderingen in de opschorting gewaarborgd door bijzondere voorrechten buitengewone schuldvorderingen in de opschorting zijn (zie hierover F. DE LEO, “Definiëring (buiten)gewone schuldvorderingen in de opschorting (of hoe het heden het verleden is”, T.B.H. 2019, 1211; S. JACMAIN, “Créancier sursitaire extraordinaire: qualité ou assiette?”, T.B.H. 2021, 719; R. LINDEMANS en A. BAERT, “De kwalificatie van buitengewone schuldeisers: ook bijzondere voorrechten?”, T.I.B.R. 2021, 53; F. GEORGE et N. OUCHINSKY, “Le nouveau livre 3 du Code civil: ceci n’est pas une sûreté réelle”, J.T. 2022, 69). Alle houders van zakelijke zekerheidsrechten zullen worden beschouwd als buitengewone schuldeisers in de opschorting. Dit geldt voor alle types van zakelijke rechten.
Die optie sluit het best aan bij het stelsel van de Richtlijn zowel voor de grote ondernemingen als voor de kmo’s.
Wat in de Richtlijn wordt begrepen onder schuldvorderingen, gedekt door zakelijke zekerheden, wordt overgelaten aan de beoordeling van de nationale wetgevers.
Het ontwerp heeft ervoor gekozen het begrip van het Burgerlijk Wetboek over te nemen. Op die manier wordt de coherentie tussen de verschillende rechtsdomeinen gewaarborgd en geldt een eenvormige definitie zowel voor de kmo’s als voor de grote ondernemingen.
In een stelsel met categorieën van schuldeisers, zoals dit geldt voor de grote ondernemingen, voorziet de Richtlijn in een aantal nieuwe homologatiecriteria zoals de toets van het belang van de schuldeisers. Deze test waarborgt dat schuldeisers onder het reorganisatieplan minstens krijgen wat zij zouden kunnen krijgen in een hypothetisch faillissement of een hypothetische vereffening. De bijzonder bevoorrechte schuldeisers in het plan behandelen als gewone schuldeisers in de opschorting is moeilijk verzoenbaar met de toets van het belang van de schuldeisers, nu de bijzonder bevoorrechte schuldeisers in een faillissement wel genieten van een afzonderingsrecht.
Hieruit volgt ook dat schuldvorderingen in de opschorting gewaarborgd door bijzondere voorrechten, buitengewone schuldvorderingen in de opschorting zijn. Uit de ratio van dit systeem volgt ook dat schuldvorderingen in de opschorting gewaarborgd door voorbehouden zekerheden (zoals het eigendomsvoorbehoud) en fiduciaire overdrachten tot zekerheden (die eigenlijk kwalificeren als een pandrecht) buitengewone schuldvorderingen in de opschorting zijn.”
Ik kan de uitspraak van het Hof van Cassatie dan ook enkel maar toejuichen.
Disputatio: deze week donderdag. Laatste kans om in te schrijven.