Accredited Investor? We Have a Deal Available Right Now! Click Here to Schedule a Call and Get Full Access

De huidige voorwaarden voor hoofdelijke aansprakelijkheid na splitsing zijn onnodig beperkend – Corporate Finance Lab



J. Vananroye en J. Van Eetvelde, “De huidige voorwaarden voor hoofdelijke aansprakelijkheid na splitsing zijn onnodig beperkend”, TRV 2023, 515-522

Bij een splitsing (of met splitsing gelijkgestelde verrichting) of een overdracht of inbreng van een algemeenheid of een bedrijfstak wordt het geheel of een belangrijk deel van de activa en schulden van een rechtspersoon overgedragen.

Dit creëert een nood aan een bijzondere bescherming van de schuldeisers van de overdragende vennootschap. Hun rechtsverhouding kan immers worden overgedragen naar een nieuwe vennootschap zonder dat hun instemming met deze opgedrongen nieuwe debiteur is vereist. De vermogenstoestand van de verkrijgende vennootschap kan slechter zijn dan die van de overdragende. Ook als de overdragende vennootschap nog debiteur blijft (met name bij een partiële splitsing of een overdracht of inbreng van een bedrijfstak, waarbij de betrokken verhouding niet behoort tot de overgedragen bedrijfstak) loopt de schuldeiser risico dat die overdragende vennootschap door de reorganisatie slechter achter blijft.

Daarom biedt de vennootschapswetgever de schuldeisers van alle betrokken vennootschappen twee bijzondere mogelijkheden.

  • Er is vooreerst de mogelijkheid om zekerheid te eisen; dit vereist een initiatief van de schuldeisers die hiervoor in aanmerking komen.
  • Verder is er voor bepaalde schuldeisers automatisch hoofdelijke aansprakelijkheid van de overdragende vennootschap samen met de verkrijgende vennootschap die door de overdracht schuldenaar werd of bij een splitsing waar de overdragende vennootschap verdwijnt, van de verkrijgende vennootschappen.

In een ‘Amendement’ in het laatste nummer van TRV/RPS argumenteren Jasper Van Eetvelde en ikzelf dat de toepassingsvoorwaarden voor de hoofdelijkheidsremedie naar huidig recht onnodig streng zijn.

Art. 12:17 al. 1 WVV bepaalt:

Voor het mechanisme van de hoofdelijkheid stelt art. 12:17 WVV het sub judice-vereiste voorop, met als peildatum op het ogenblik van de betrokken herstructurering. Hoofdelijkheid geldt voor betwiste vorderingen enkel indien op het ogenblik van de herstructurering een vordering in rechte werd ingesteld. De wetgever herneemt hier een voorwaarde die gehanteerd wordt bij de vraag om zekerheidsstelling.

In dat laatste geval stelt zich echter het probleem dat de rechter een beoordeling moet maken van een (beweerde) schuldvordering die op het ogenblik van zijn beslissing nog betwist en onzeker kan zijn. De vraag naar de kwaliteit van die vordering rijst daar onvermijdelijk. (Dan is wel nog de vraag of het sub judice-vereiste de geschikte kwaliteitseis is, maar dat terzijde).

Die onvermijdelijkheid is er niet bij de vraag naar de hoofdelijke aansprakelijkheid van de overdragende en verkrijgende vennootschappen. Immers, die vraag komt slechts aan de orde op het ogenblik dat een rechter ten gronde uitspraak doet over de betrokken vordering en de aansprakelijkheid dus komt vast te staan. Ofwel wijst de rechter de betrokken eis af, en dan rijst de vraag naar hoofdelijke aansprakelijkheid helemaal niet. Ofwel kent de rechter de eis toe en dan hoeft de kwaliteit van de vordering op moment van de herstructurering niet langer een vraagpunt te zijn.

Een voor de hand liggend systeem van schuldeisersbescherming zou er dan ook in kunnen bestaan voor de hoofdelijkheid geen verdere eisen te stellen aan de kwaliteit van de vordering.

Joeri Vananroye




Source link

Related Articles

Article