Accredited Investor? We Have a Deal Available Right Now! Click Here to Schedule a Call and Get Full Access

Advies Raad van State over wetsvoorstel boek 6 buitencontractuele aansprakelijkheid – Corporate Finance Lab



Op de website van de kamer verscheen het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel houdende boek 6 buitencontractuele aansprakelijkheid van het burgerlijk wetboek.

Met betrekking tot één van de meest bediscussieerde wijzigingen, de afschaffing van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent, stelt de Raad van State het volgende:

Paragraaf 2 van artikel 6.4 heeft betrekking op de situatie van de “hulppersonen”.

Een verwijzing in dat verband naar het voornoemde arrest van het Hof van Cassatie van 7 december 1973 maakt duidelijk dat men heeft willen verwijzen naar de “uitvoeringsagenten”, die naargelang van het betreffende beroep onderaannemers, medewerkers, assistenten of zakenrelaties kunnen zijn (P. Van Ommeslaghe (De Page), Traité de droit civil belge, Tome II, Les obligations, vol. 2, nr. 933).

Ter wille van de rechtszekerheid zou het begrip “hulppersoon” in het dispositief moeten worden gedefinieerd zodat duidelijk wordt dat het gaat om elke derde persoon die op initiatief van de schuldenaar van een contractuele verbintenis zijn medewerking verleent aan de volledige of gedeeltelijke tenuitvoerlegging ervan.

Tot slot wordt in artikel 6.4, § 2, zoals het thans gesteld is, uitsluitend het volgende bepaald:

“Indien de benadeelde schadeloosstelling voor schade als gevolg van de niet-nakoming van een contractuele verbintenis vordert van een hulppersoon van zijn medecontractant, kan deze hulppersoon dezelfde verweermiddelen inroepen als de medecontractant op grond van paragraaf 1”

Er wordt zodoende niets gezegd over de grondslag op basis waarvan de benadeelde persoon kan optreden tegen de hulppersoon van zijn contractuele schuldenaar. Ook die kwestie heeft al aanleiding gegeven tot talrijke discussies, eens te meer uitgaande van het voornoemde arrest van 7 december 1973 (zie P. Van Ommeslaghe, op. cit., nrs. 818 e.v.).

Volgens de toelichting bij het artikel is het inderdaad de bedoeling van de stellers van het voorstel om te breken met de zogenaamde leer van de quasi‑immuniteit van de uitvoeringsagent, waar dat arrest toe bijgedragen heeft.

Aldus wordt impliciet erkend dat de medecontractant van de hoofdschuldenaar de buitencontractuele aansprakelijkheid van de hulppersoon van die hoofdschuldenaar in het geding kan brengen. De vraag rijst of dat betekent dat louter een tekortkoming van de hulppersoon betreffende zijn contractuele verbintenis jegens de hoofdschuldenaar volstaat opdat de schuldeiser van die laatste hem kan betichten een fout te hebben begaan als bedoeld in artikel 6.7. Noch in de toelichting noch in het dispositief van het voorstel wordt dat gepreciseerd maar de logica van de daarin vastgestelde regeling lijkt dat wel te impliceren, enkel en alleen al door de verwijzing in het voorgestelde artikel 6.4, § 2 naar paragraaf 1, tweede lid, van dezelfde bepaling.

Dan nog dient te worden uitgelegd op grond waarvan de hulppersoon aldus verplicht kan worden tot zorgvuldigheid ten aanzien van de schuldeiser van de hoofdschuldenaar wanneer hij laatstgenoemde zijn medewerking verleent bij het nakomen van een verplichting waartoe deze zich jegens een derde heeft verbonden telkens men niet het bestaan van een derdenbeding kan vaststellen.

Er is geopperd dat een verklaring kan liggen in een beginsel inzake inachtneming van de gewettigde verwachtingen van anderen, dat dan niet alleen, in het kader van een hybride aansprakelijkheid of een aansprakelijkheid van een derde type, de vordering wettigt van de hoofdschuldeiser ten aanzien van de hulppersonen van zijn schuldenaar die geen enkele contractuele verbintenis met hem hebben, maar ook het feit wettigt dat die hulppersonen jegens de schuldeiser die de vordering heeft ingesteld, de excepties kunnen tegenwerpen die uit het contract voortvloeien en die de medecontractant van laatstgenoemde schuldeiser hem had kunnen tegenwerpen.

In de parlementaire voorbereiding zou dat punt moeten worden verduidelijkt.

Het dispositief van het voorgestelde artikel 6.4, § 2, moet bovendien aanvullend het beginsel poneren dat, wanneer het optreden van de hulppersoon berust op een contract dat hem bindt aan de hoofdschuldenaar, een medecontractant (de hoofdschuldeiser) de schadeloosstelling voor schade kan vorderen van de hulppersoon van de andere medecontractant (de hoofdschuldenaar). Ook zou het dispositief nader moeten bepalen dat een dergelijke vordering voortvloeit uit de omstandigheid dat de hulppersoon op onrechtmatige wijze een contractuele verbintenis ten aanzien van een andere medecontractant niet nakomt.”

De voorgestelde afschaffing van de quasi-immuniteit en de impact daarvan voor de contractspraktijk en ondernemingen komt aan bod op een KMO Campus webinar op 10 juli 2023 dat wordt gepresenteerd door prof. Joeri Vananroye en mezelf. Inschrijven kan nog steeds hier.

 




Source link

Related Articles

Article